Column: Een klein meisje in de grote oorlog

Lees hier de column van 22 april 2025.

De herdenking en viering van 80 jaar vrijheid staat op het moment dat ik dit schrijf voor de deur. Helaas kan ik er dus nog niet samen met u op terugblikken. Dat doe ik wel graag op iets anders, op íemand anders. Als burgemeester kende ik mevrouw Pleijter – van den Brink van haar dialectverhalen en van haar verhalen over de oorlog. Haar dochter Marieke schreef mij dat ze vorige week is overleden. Verdrietig genoeg kan zij de herdenking en de viering van de bevrijding op 19 april niet meer meemaken.

Het was haar missie om het verhaal door te geven aan de volgende generatie en ze vertelde regelmatig aan schoolkinderen ‘Het verhaal van een klein meisje in de grote oorlog’. Daarom vroeg haar dochter mij om haar verhaal nog één keer breed uit te dragen. Natuurlijk doe ik dat graag.

Bartha is geboren in 1939. Tijdens het ontbijt in de zomer van 1944, Bertha was toen vijf jaar, zagen ze een man, vrouw en kind rennen. Het bleken Joden, ontsnapt van een wagen waarmee ze zouden worden afgevoerd naar een vernietigingskamp. Ze verscholen zich in een roggeakker en zijn ’s avonds in een bestelauto, verstopt achter manden  en vuile was van een wasserij uit Elburg, weggebracht naar een veilige schuilplaats. De Duitsers namen wraak. Alle mannen uit Kamperveen – waaronder Bartha’s vader – werden bij elkaar gedreven in een oude school in Oosterwolde. Zij zouden voor straf naar Duitsland moeten. Door bemiddeling van de burgemeester mochten ze toch de volgende morgen weer naar huis.

De kleine Bartha was heel bang voor de luchtgevechten. Haar vader had een hol onder de hooiberg gemaakt, daar kropen ze dan in. Ook moesten haar vader en de knecht zich regelmatig verstoppen wanneer ze weer alle mannen wilden meenemen. Zij verstopten zich dan in de ‘riezemiete’, een hol onder een hoop takkenbossen. Moeder zei dan dat vader ver van huis, in de Polder, aan het werk was.

Het was april 1945 toen de boerderij gevorderd werd door de Duitsers. Vader, moeder, Bartha en nog een meisje dat tijdelijk bij hen woonde, moesten zich redden in de voorkamer. Daar moesten ze wonen, koken, eten en slapen. De rest van het huis zat vol met Duitsers. Bartha herinnerde zich nog goed dat ze eigenlijk best wel vriendelijk waren en zij er ‘vrolijk tussendoor stapte’. Ze kreeg zelfs lekkers van hen. Bang was ze niet, daar was ze te jong voor.

De laatste dagen voor de bevrijding omschrijft Bartha als heel spannend. Aan de andere kant van de IJssel waren de Engelsen en Canadezen. In Kamperveen zat het vol met Duitsers en de boerderij van de ouders van Bartha lag precies in de vuurlinie. Vader en moeder waren bang dat hun dochtertje iets zou overkomen, dus werd ze naar opa en oma gebracht die verderop in Kamperveen woonden. Op een ochtend was alles het stil rondom de boerderij: geen geschreeuw, gestamp van laarzen – de Duitsers waren in de nacht met stille trom vertrokken.

Toen kwamen de bevrijders. Bij ‘Trutjeshoek’ stond een Canadese tank vol met soldaten. Bartha kreeg chocola, iets dat ze nog nooit geproefd had, en de vlag werd uitgehangen. En niet zomaar één: moeder had nog een reepje blauwe stof, Opoe nog een lapje rood en voor het wit werd een laken verknipt. “Maar nog nooit is een vlag met meer dankbaarheid uitgestoken als deze zelfgemaakte vlag. We waren vrij!”

Een echt en eerlijk verhaal, van een klein meisje. Van een dappere vrouw, die nu – na 80 jaar vrijheid – haar verhaal helaas niet meer zelf kan vertellen. Aan ons de taak, de verantwoordelijkheid, om dit te blijven doen. Want we vergeten niet, en we blijven vertellen. Altijd maar vooral nu. 

Tanja Haseloop-Amsing, burgemeester